Spring til indhold

willen

Fra Wiktionary

Nederlandsk

Udtale

Verbum

willen

  1. (modalverbum) at ville

Bøjning

Lang tillægsform willend
Førnutid hebben gewild
Bydemåde wil
ik jij/je, u hij, zij/ze, het wij/we, jullie, zij/ze
Nutid wil wilt wil willen
Datid wou, wilde wou, wilde wou, wilde wouden, wilden

Kilder

  • willen“ i vanDale woordenboek