Spring til indhold

verliezen

Fra Wiktionary

Nederlandsk

Udtale

Substantiv

verliezen

  1. flertal af verlies

Verbum

verliezen

  1. tabe
  2. miste

Bøjning

Lang tillægsform verliezend
Førnutid hebben verloren
Bydemåde verlies(t)
ik jij/je, u hij, zij/ze, het wij/we, jullie, zij/ze
Nutid verlies verliest verliest verliezen
Datid verloor verloor verloor verloren

Kilder